De bokkerijders, naweeën van geweld en onderdrukking.

Ook Gülick, en zeer zeker het Maaslands gedeelte van het hertogdom deelde ruimschoots in de ellende die de grote mogendheden, zoals hiervoren omschreven, teweeg brachten. Wij hebben reeds gezien dat vanaf 1650 tot ongeveer 1750 een periode van oorlogen onze streken teisterden. En Gülick's Maasgebied deelde in de twijfelachtige eer om als slagveld te dienen voor de botsende grootmachten. Gülick en alle andere Zuidnederlandse en Maas- Rijnlandse gebieden zoals het naburige Gelre en de Landen van Overmaas, maakten een ellendige tijd door. Onder invloed van al deze turbulente gebeurtenissen verspreidden zich niet alleen menselijke ziekten zoals pest, buikloop, cholera of pokken. Ook veeziekten werden door de rondtrekkende legers verspreid. Voor de mensen van het platteland, waartoe ook onze familie behoorde, was dit een regelrechte ramp.Tussen 1739 en 1789, een tijdvak van 50 jaar, kwamen 13 jaar van misoogsten voor en de gevolgen hiervan. Drie grote veepest- epidemieën, van 1714 tot 1741, van 1746 tot 1768 en van 1771 tot 1781 teisterden het platteland. In hun gevecht om het dagelijks bestaan waren dit voor onze voorouders rampen die velen niet te boven kwamen. Hulp kon niet verwacht worden, de mensen moesten zich onder mekaar helpen. Ondersteunende organisaties of ministeries waren er nog niet. Alleen de plaatselijke overheid en de kerk probeerden te doen wat mogelijk was. Maar speciaal op het platteland waren de kerken zelf straatarm.

Dit alles leidde tot voedselschaarste, ondervoeding en slechte gezondheidstoestanden waardoor de sterfte onder vooral kinderen, zieken en ouderen fors toenam. De mensen in onze streek, dus ook onze rechtstreekse voorouders in Dieteren en Susteren hebben met hun kinderen dramatische tijden beleefd.

Tegenwoordig beseffen wij dat niet meer, of hebben daar zelfs geen weet meer van. Maar het waren toch echt onze bloedeigen voorouders, waarvan onze grootouders of in elk geval onze overgrootouders de namen nog hebben gekend.

Toen het wat rustiger werd omdat de "grote oorlogen" tussen Holland, Pruisen, Oostenrijk, Frankrijk en Engeland naar elders werden verplaatst, kregen onze voorouders te maken met regionale veiligheidsproblemen. Bendes, gevormd door rondtrekkende en plunderende afgedankte huursoldaten, zorgden nu voor de nodige onzekerheid, angst en onrust. Dieven en andere booswichten konden zich vrij gemakkelijk onttrekken aan vervolging door het gerecht. Onze gebieden wemelde van de grenzen die de vele staten, staatjes en vorstendommen van elkaar scheidden, die elk voor zich weer een afwijkend rechtssysteem hanteerde. Er waren in die tijd nog geen bewaakte grenzen zoals tegenwoordig, en zeker geen bewaakte grensovergangen met douane-beambten of marechaussee. Zo iets bestond toen nog niet. Iemand die iets op zijn kerfstok had vertrok naar elders, enkele uren verderop. De plaatselijke overheid had er toch geen weet van waar zo iemand gebleven kon zijn. Registratie van verhuizing bestond niet. Het woord "identiteitsbewijs" ontstond pas meer dan 100 jaar later. Even bellen om elders te informeren was er niet bij: er waren immers nog geen telefoons. Even op onderzoek uitgaan evenmin, want om zich op het platteland te kunnen verplaatsen beschikte men alleen over z'n eigen benen omdat er zelfs nog geen fietsen waren.

Deze tijd is ook de tijd van de bokkerijdersbenden, die tussen 1730 en 1774 actief waren in het gebied tussen Maastricht, Hasselt, Roermond, Gülick en Aken. Men is er thans nog steeds niet over eens of de bokkerijders ordinaire roof- en moordbenden waren, of dat het een uiting was van opgekropt en wanhopig ondergronds volksverzet. Of waren het in feite radeloze armoedzaaiers, en werden hun zogenaamde gruweldaden door de overheden zwaar overdreven? Een feit is wel, dat de overvallen altijd gericht waren op rijke boerenhoeven en kerken. Daar viel wat te halen, goud- en zilverwerk, fijne gewaden en andere waardevolle handelsartikelen. Daar bevonden zich de materiële rijkdommen, terwijl de plattelandsbevolking, en dus ook onze Schulpen - voorouders, lamlendig geslagen door al die oorlogen met plunderingen, verwoestingen en brandschattingen, niets meer bezat en geen invloed had op de loop der dingen. En het waren juist deze uitzichtlozen die de bokkerijdersbenden vormden. De overheden, het gerecht met schout en schepenen, zowel in Gülick als in de landen van Overmaze, s' Hertogenrade, Valkenburg, de Westelijke Maasoever en het land van Thorn werkten samen om de bokkerijders uit te roeien. Het ging er niet zachtzinnig aan toe. Zoals gebruikelijk in die tijd behoorden martelingen tot de normale rechtsgang.

Deze martelingen werden niet lukraak, zomaar in het wilde weg toegepast. Verre van dat! Alle verhoren waren "netjes" geregeld en vastgelegd in protocollen. De soort martelingen en de volgorde stonden bij voorbaat vast. De overheid had zich dus niets te verwijten. Men bleef netjes binnen de regels. En als alle toegestane en tot de procedure behorende martelingen bezig waren of achter de rug waren, kon een bekentenis uiteraard niet uitblijven. Praktisch niemand was tegen zo 'n verhoor bestand. En het voorspelbaar resultaat van een bekentenis van moord was onherroepelijk tot de doodstraf.


34